"Het afscheid van de mier" (T. Tellegen)
Op een dag nam de mier afscheid van de eekhoorn.
‘Ik ga voor geruime tijd op reis,’ zei hij, ‘maar ik weet niet voor hoe lang. Ik neem dus maar zó afscheid dat het ook voor heel lang kan zijn.’
Zij schudden elkaar vijf keer de hand en omhelsden elkaar ook zoals het bij een afscheid voor lange tijd hoort.
‘Laat je nog iets van je horen?’ vroeg de eekhoorn.
De mier had zich al omgedraaid en riep, terwijl hij langs het bospad liep: ‘Ja!’
Even later was hij uit het gezicht verdwenen en bleef de eekhoorn alleen achter. Wat zou het voor reis zijn? dacht hij. Maar hij wist hoe weinig je kon zeggen van reizen die nog moesten beginnen.
Niet lang daarna ontving de eekhoorn een brief.
Beste Eekhoorn.
Ik ben nu volledig op reis. Ik heb je beloofd dat ik iets van mij zou laten horen. Als je straks een uitroepteken leest laat ik iets van mij horen.
Lees je goed? Let op!
Op dat moment klonk er zacht gefluit dat onmiskenbaar het gefluit van de mier was.
‘Mier!’ riep de eekhoorn opgetogen. Hij draaide de brief om en om, keek tussen alle letters en toen in de envelop en op de grond, maar er was geen spoor van de mier te bekennen. Hij begon opnieuw te lezen, en weer hoorde hij, toen hij het uitroepteken las, hetzelfde zachte gefluit. Als hij lang naar het uitroepteken keek kon hij zelfs een liedje herkennen dat de mier dikwijls floot.
Hij deed de brief in de envelop en legde hem op de tafel naast zijn bed.
Hij moet heel ver weg zijn, dacht de eekhoorn. Maar hij denkt aan mij!
De zon scheen en de eekhoorn ging op de tak voor zijn deur zitten. Maar telkens stond hij op en ging naar binnen om de brief opnieuw te lezen, en telkens als hij bij het uitroepteken kwam, hoorde hij weer het zachte fluiten van de mier die van ver weg iets van zich liet horen. En telkens schudde de eekhoorn zijn hoofd, glinsterden zijn ogen en dacht hij: mier, mier!
“De larven en de libelle” (W.D. Cavert)
Op de bodem van een oude vijver leefden larven die niet konden begrijpen waarom niemand uit hun groep ooit terugkwam nadat ze waren opgekropen tegen de stengels van de lelies die op het water dreven.
Zij beloofden elkaar dat de volgende die werden geroepen om de klim naar boven te maken, terug zou komen om te vertellen wat er met hem was gebeurd.
Al gauw voelde één van hen de innerlijke drang om aan het oppervlak te zoeken. Hij rustte boven op een lelieblad uit en onderging een glorieuze verandering die van hem een libel met prachtige vleugels maakte. Tevergeefs probeerde hij zijn belofte te houden. Terwijl hij heen en weer vloog over de vijver, gluurde hij naar zijn vrienden daarbeneden. Toen begreep hij dat zelfs als zij hem zouden zien, zij zo’n prachtig schepsel nooit zouden herkennen als een van de hunnen.
Het feit dat wij onze vrienden niet kunnen zien of geen contact met hen kunnen hebben na de verandering die wij de dood noemen, is geen bewijs dat zij niet langer bestaan.
De Emmaüsgangers
‘Er waren eens twee mannen, twee vrienden van Jezus. Ze waren bedroefd. Een jaar lang hadden ze met Jezus meegereisd, door het hele land. Hij was een man van God, daar waren ze van overtuigd, een groot profeet, een man van liefde. Er zou een nieuwe tijd aanbreken, dachten ze. “De rollen worden omgedraaid,” had Jezus gezegd, “de laatsten worden de eersten, wie achter is moet voorgaan.” De laatsten, de armen, de knechten, kregen nieuwe hoop. Maar de eersten, de rijken, de bazen, werden bang en brachten hem voor altijd tot zwijgen. Hij werd gekruisigd. Verdrietig gingen de twee vrienden terug naar hun dorp, naar Emmaüs. Terug naar hun oude leven. “Het slechte wint het toch altijd van het goede.”
Ineens liep er een derde man met hen mee, ze hadden hem niet zien aankomen. “Waar hebben jullie het over?” vroeg hij.
De twee bleven met een somber gezicht staan. “Ben jij soms een vreemdeling hier, dat je niet weet wat er in Jeruzalem gebeurd is?”
“Wat dan?” vroeg de man.
Zij vertelden van Jezus’ leven en van Jezus’ dood. Ze zeiden erbij dat er vrouwen waren die dachten dat ze hem na zijn dood gezien hadden. Zij wisten niet wat ze daarvan moesten denken.
“Dat begrijp ik niet,” zei de derde man. “Jullie kennen toch de verhalen van Mozes en Elia? Jullie weten toch van de redding van Jozef uit de put en van Jona uit de vis en van Daniël uit de leeuwenkuil, al die verhalen van nieuw leven, van redding uit de dood, al die paasverhalen, die kennen jullie toch? Dacht je nu echt dat de God die zich over hen ontfermde, zich niet ook over Jezus heeft ontfermd?
De twee mannen uit Emmaüs hadden die verhalen vaak gehoord, ze kenden ze van buiten. Toch waren die oude taferelen nooit echt tot leven gekomen. Eigenlijk was de bijbel een gesloten boek voor ze. Maar toen de derde man dat boek voor hen opende, gingen ook hun ogen langzaam open.
Ongemerkt waren ze in Emmaüs aangekomen. “Blijf bij ons,” zeiden de twee, “het is al avond, straks valt de nacht.”
De man ging met hen mee.
Aan tafel gezeten, nam hij het brood, brak het en zei: “Brood van God.”
“Brood van God die het graan laat groeien,” zeiden de twee. En terwijl ze het zeiden, wisten ze wie de derde man was, ze herkenden hem, het was Jezus. Het volgende ogenblik was hij uit hun midden verdwenen.
Ze keken elkaar aan, ze wisten niet wat te zeggen, ze hadden er geen woorden voor. Droomden ze dit?
“Hij is zelf brood van God,” stamelde de een ten slotte.
“Ja,” zei de ander. “Als een graankorrel is hij gestorven, als een korenaar stond hij op uit de dood. Ik weet niet hoe ik het anders moet zeggen.”
“We moeten gauw weer terug naar Jeruzalem,” zei de een. “We moeten het aan de anderen gaan vertellen.
Ze wasten de bekers en de borden af en door de donkere nacht liepen ze naar Jeruzalem terug. En onderweg bedachten ze dat alle verhalen van Jezus gingen opschrijven.’
‘Dat is het, wat ik vannacht heb opgeschreven,’ zei Lucas.
Matteüs was er stil van. ‘Je hebt er echt iets bijzonders van gemaakt,’ zei hij na een tijdje. ‘Mooi dat je Jezus na zijn begrafenis zomaar laat rondwandelen. Maar je hebt gelijk: in een graf moet je Jezus natuurlijk niet zoeken. Daar vind je hem niet.’
‘Zo is dat,’ zei Lucas. ‘Als je het goed vindt, zet ik dat er nog even bij. Ik moet het verhaal toch nog in het net schrijven.’
Homilie door pastor Steven
De fabel van eekhoorn en mier
het avontuur van larven en van libelle
en het verhaal van twee mensen op weg naar Emmaüs.
Die wijze boodschappen wilde Martine ons nog toevertrouwen
om haar een allerlaatste keer te zeggen: tot ziens.
Het is Martine ten voeten uit:
zorgzaam en helemaal bedacht op anderen
en in alles en altijd proberen het beste ervan te maken.
Ook de laatste tijd deed ze dat voluit, volgehouden en heel moedig
in haar strijd tegen de grenzen van menselijke mogelijkheden
in het moeten aanvaarden van beperkingen en eindigheid
en zeker ook in de aanwijzingen voor dit moment.
En of we haar raad nodig hebben.
Want ongetwijfeld leven bij ieder van ons vragen als:
Hoe doe je dat, afscheid nemen?
Of meer nog: hoe geef je een laatste afscheid een plaats in het leven?
De mier gaat geruime tijd op reis.
Het maakt eekhoorn onzeker. Hij zou zo graag dag en uur kennen van weerzien.
Het enige wat hem troost biedt is de belofte dat mier nog iets van zich zal laten horen.
Zo zijn herinneringen.
Ze laten nog iets horen van de mensen van wie we afscheid nemen.
Hoe rijk zijn niet de herinneringen
waarin Martine nog lang van zich zal laten horen?
Als partner, als moeder, als familie of vriendin,
als leerkracht en als collega in de abdijschool
voor allen en met allen was Martine begaan
door een leven dat bouwde op grote waarden
die voor haar meer waren dan een steriel ideaal
maar in vaak kleine, dagdagelijkse dingen heel concreet werden gemaakt.
Respect. Eerlijkheid. Dankbaarheid. Helpen.
Daarin zullen we haar zeker herinneren.
En als ook wij die waarden echt ter harte durven nemen
zullen we daarin nog lang van Martine horen
zoals de eekhoorn van de mier.
Maar wat als herinneringen met de tijd slijten?
Als de haastige drukte van het leven nauwelijks nog tijd geeft
aan wat en wie voorbij zijn?
Snel komt er een generatie leerlingen in de abdijschool
die juffrouw Martine niet mogen kennen.
Zijn alleen herinneringen daarom niet te broos om dit afscheid een plaats te geven?
De larven op de bodem van een oude vijver
weten helemaal niets af van de libelle.
En zelfs: moesten ze ervan weten, ze zouden het niet begrijpen.
Leven is zoveel meer dan begrijpen alleen.
Leven is misschien vooreerst wel verwonderd blijven om de verandering.
Durven wij Martine voortaan anders zien?
Want ze deelt niet langer ons dagelijkse leven
in het obligate taartje om genietend een dagtaak goed te eindigen,
in een lekkere praline om, ondanks alle bitterheid,
het zoete van het leven niet te vergeten
in haar verlangen, tot het einde toe, om goed, mooi en elegant voor de dag te komen.
Hoe anders zal het allemaal niet worden?
Radicaal verandert de dood het leven. Voor Martine en voor ieder van ons.
Zullen we in al dat zo anders andere Martine nog herkennen?
Want dat wordt het moeilijke van de komende tijd:
Martine niet meer zien om ons heen, maar ontmoeten in ons.
Ja. Zoveel inniger wordt ons andere leven met Martine.
Zo gelijkt het laatste afscheid nemen als de ervaring van twee mensen
die op de eerste paasdag de weg gaan van Jeruzalem naar Emmaüs.
Die weg loopt niet dood. Neen.
Wandelend op herinneringen en ontgoocheling loopt die weg over de dood heen.
Maar eerst zien ze niet wat Pasen voorgoed aan het leven heeft toegevoegd:
dat de dood nooit meer het laatste woord heeft.
Ze durven zich niet toevertrouwen
aan Gods eeuwenoude belofte om ons eens voor altijd het leven toe te zeggen.
Die belofte is zoveel sterker
dan alle onrecht dat lijden mensen aandoet
dan alle pijn en verdriet, wanhoop en onzekerheid
die leven in de dood.
Om het met de woorden van Martine’s kinderbijbelverhaal te zeggen:
het is mooi dat Jezus na zijn begrafenis zomaar rondwandelt.
Ja. Zo mooi is ons geloof.
En het is ook oprecht troostend.
dat Martine, door haar vertrouwen in de verrezen Christus,
door dit laatste afscheid voortaan rondwandelt in ons leven,
in zoveel goeds en moois dat ze ons heeft voorgeleefd.
Martine
waar is de tijd dat we in deze kerk samen eucharistie vierde
met de hele school maar ook met je eigen klas?
Jouw klas kwam altijd heel stil binnen.
dat vroeg je hen wel altijd heel luid, klaar en duidelijk aan de kerkpoort.
En wat ik me ook herinner:
na de viering had altijd één van je leerlingen een vraag
ongetwijfeld omdat je heel goed wist
hoe je hun nieuwsgierigheid moest aanmoedigen.
Vandaag heb ik een vraag voor jou:
wil je voor altijd onze tochtgenoot blijven op de weg door het leven?
wil je met ons begaan blijven?
Ja toch?
Dan moeten we je niet zoeken
in een graf of zelfs niet in een hemel
maar dan weten we je voor altijd in ons hart.
En misschien ook nog dit:
wil je het nog eens zachtjes laten sneeuwen
net als vorige zaterdag?
Het zou vele van je leerlingen zoveel plezier doen.
En ons natuurlijk ook.
Dag juffrouw Martine. Tot ziens. Tot ooit.
“Aan de andere kant van de rivier”
Op een dag zei haas tegen wasbeer.
“Ik moet op reis, maar ik kan jou niet meenemen.
Eend, olifant en muis blijven hier bij je.”
“Ga je dan helemaal alleen op reis?” zei wasbeer.
“Wij kunnen je toch helpen? Je moet een rivier oversteken en die is
heel breed en heel diep.”
Haas knikte. “Ja, het is een grote rivier.
Maar ik kan hem in mijn eentje oversteken.
Breng jij me tot aan de oever?”
Ze liepen samen naar de rivier.
Op de over zei haas: “Nu moet ik echt gaan.
Jij blijft hier, bij eend, olifant en muis.
Je kunt aan me denken, als ik er niet meer ben.
En ik vind het fijn als je eend, olifant en muis over me vertelt.”
Haas omhelsde wasbeer.
Even hielden ze elkaar stevig vast.
“Ik had graag bij je willen blijven,” zei haas.
Toen liep hij naar het water.
Hij stak zijn poot omhoog en zwaaide
voor de laatste keer.
Haas verdween tussen het riet.
Wasbeer zag hem nergens meer.
Hij hoopte dat haas veilig aan de overkant
was gekomen en het daar mooi vond.
Verdrietig ging wasbeer op een steen zitten.
Hij huilde een beetje.
Wasbeer veegde de tranen uit zijn ogen.
Hij dacht aan haas.
Haas hat vaak gezegd: “Alles heeft een begin en een eind.”
“Dat is zo,” fluisterde wasbeer.
Hij haalde diep adem en zei hardop: “Alles heeft een
begin en een eind.”
Toen liep wasbeer naar huis.
Hij omhelsde eend, olifant en muis.
“Haas is de grote rivier overgestoken,” zei hij zacht.
“Komt hij nog terug?” vroeg olifant.
“Nee,” zei wasbeer. “Haas blijft aan de overkant.”
Eend, olifant, muis en wasbeer gingen een eindje wandelen.
Ze dachten allemaal aan haas.
Opeens struikelde olifant over een steen.
Hij viel en zijn trompet rolde uit zijn tas.
Olifant raapte zijn trompet op en begon een liedje te spelen.
Eend sloeg de maat en muis pakte zijn fluit.
Ze maakten de hele avond muziek
en zelfs wasbeer danste mee.
Het was al nacht toen ze naar huis gingen om te slapen.
“Wasbeer, slaap je al?” vroeg muis.
“Mmm,” antwoorde wasbeer.
“Denk je dat haas onze muziek gehoord heeft?”
“Natuurlijk,” zei wasbeer gapend.
“Dan moeten we vaker muziek maken.”
“Ja,” fluisterde wasbeer.
Toen was het weer stil.
Alleen de wind ruiste door de bomen.
Een aantal foto's die we samen met Martine kozen, kan je vinden op de volgende pagina door te klikken op 'Ga verder'.